BESTRALING

Erica, zo heet de machine die mijn borst tot een stralend middelpunt maakt. Af en toe mag Juniper, de machine in een andere ruimte, ook naar mij stralen, maar het meest lig ik onder Erica. Hun namen zaten me dwars. Waarom zou je een bestralingsapparaat een meisjesnaam geven, vroeg ik me af, en hebben ze per ongeluk Juniper verkeerd geschreven en moet er eigenlijk Jupiter staan? De god uit de klassieke oudheid die zo fijn bliksemschichten op je af kan slingeren? Mijn voorkeur ging uit naar dit laatste, dat leek me nogal toepasselijk voor bij de bestraling, maar helaas, ik blijk het meest bij Erica ingedeeld. Toen ik naar de betekenis van de namen informeerde, was ik blij verrast. Het zijn beide HEIDEPLANTJES! En Erica heeft ook nog eens mijn lievelingskleur: PAARS!
Zodra ik nu met mijn armen omhoog, mijn handen in een soort opvangbakje, mijn knieën en hoofd en heupen gefixeerd door harde kussens doodstil moet blijven liggen tot de bestraling voorbij is, ga ik uit verveling schapen tellen en verheug me erop om zo snel mogelijk weer daag tegen Erica te kunnen zeggen. Straks, als de hei in bloei staat, zal ik haar in levende lijve gaan bewonderen. Dat heb ik mezelf bij het honderd en twintigste schaap beloofd.
Elke werkdag gaan mijn echtgenoot en ik naar de bestraling. Ik heb mezelf voorgenomen daar elke dag iets speciaals van te maken, om niet het gevoel te krijgen dat je dagelijkse routine beheerst wordt door ziekte en achteruitgang. Hij begreep dat van mij. De eerste keer dat we aan de bestraling begonnen, hadden we nog geen vooropgezet plan wat we zouden gaan ondernemen. Eigenlijk overviel het intake gesprek ons ook een beetje, want we kregen weer hetzelfde verhaal te horen over het hoe en wat en wanneer en als, dus we lieten het allemaal over ons heen komen. Na afloop van de bestraling zei ik: ‘Wat heb je vandaag voor leuks bedacht?’ Hij keek me aarzelend aan. Ik zag lichte twijfel bij hem. ‘Nog niet iets specifieks, maar eh… zullen we naar de GAMMA gaan? Daar moeten we toch naartoe.’ Ik schoot in de lach en wist weer waarom ik zo intens veel van deze man houd: de vader van mijn kinderen, de opa van onze tsunami aan kleinkids. Het is zo gemakkelijk om alleen aan jezelf te denken, als het ‘stralende middelpunt’ van al dit gedoe, maar ik realiseer me heel goed dat het voor mijn naaste omgeving ook moeilijk te verhapstukken is wat er in mijn en dus ook ons leven gebeurt.
Toen mijn oudste dochter gisteren speciaal op en neer kwam, om me vlak voor de bestraling mee te nemen naar DOMBO, de nieuwste film van Tim Burton (ik spaar olifanten), voelde ik me gelukkig en trots en dankbaar dat ze dit voor me overhad, en ik vond het ook een beetje vreemd: ik was nog nooit in mijn leven ’s middags naar de bioscoop gegaan. Nou ja, uiteraard wel toen de kinderen nog klein waren, maar dat is in mijn ogen anders. Ik heb oprecht genoten van de film, hoewel we het er allebei later over eens waren dat de oorspronkelijke tekenfilm beter was. Het verhaal was nu uit zijn voegen getrokken en duurde eigenlijk te lang. Maar nu kon ik, onder Erica liggend, in plaats van schaapjes zomaar ineens allemaal DOMBO’s gaan tellen! Veel plezieriger.

SPORTEN

Voor drie euro kochten we de dvd THE CLIMB. Het plaatje aan de voorkant en de beschrijving op de achterkant beloofde ons een speelfilm over klimmen. ‘Altijd goedkoper dan een bioscoopkaartje,’ zeiden we tegen elkaar. We draaien namelijk dvd’tjes als we aan het sporten zijn en wie weet zou deze film ons naar NOG hogere prestaties brengen. We hebben inderdaad voor drie euro lol gehad, maar wel anders dan we hadden ingeschat.

Het verhaal was te simpel voor woorden. Blanke man, gelovig, vaderloos, fanatiek klimmer, graag opererend in teamverband, ontmoet zwarte man, niet-gelovig, als klimmer enorme egotripper, ook vaderloos, maar dan vanwege een andere reden: zijn vader liet hem en zijn moeder in de steek toen hij nog heel jong was. En stierf vervolgens eenzaam als drugsverslaafde ergens in een onbekende hotelkamer. Samen zetten ze een project op touw: ze gaan als klimteam met een blanke supermarketketen in zee, om via de publiciteit ervoor te zorgen dat er in de zwarte buurt een filiaal geopend zal worden. Al hijgend aan de apparaten voorspelden wij elkaar hoe het verhaal af zou lopen. Natuurlijk moest er gedonder komen tussen de twee hoofdpersonen. Alles was aan de film stereotiep: zwart tegenover wit, gelovig tegenover niet-gelovig, vrijgezel tegenover weduwnaar, wat hadden ze nou eigenlijk met elkaar gemeen? Alleen maar dat klimmen. En mooie mannenlijven. ‘Ze doen niet eens moeilijke routes,’ zei mijn echtgenoot smalend. ‘Om je op deze fluthoogte aan te stellen alsof er bijna geen zuurstof in de lucht is, wat een flauwekul!’ ‘Drie euro!’ kraaide ik, mijn tempo verhogend op het fietsje. ‘Wat kun je daar nu voor verwachten? Jij hebt zelf deze dvd gekocht!’
Om de haverklap kwam de godsdienst in het verhaal opdraven, er werd dan ook flink wat afgebeden door de blanke man. Eén bepaalde opmerking van hem vond ik wel mooi: je moet in het leven nooit teveel zijpaden inslaan, maar je altijd blijven richten op de hoofdweg. Prima, dacht ik, dat kan ik bij mijn boekenschrijven best gebruiken. Maar het hoge godsdienstgehalte begon ons toch steeds meer te irriteren. Dat de zwarte man ten slotte tot het christendom bekeerd zou worden, daar waren we het allebei over eens. Lekker stereotiep verhaallijntje waar je bij het sporten niet lang over hoeft na te denken. Zijn vriendin was inmiddels zwanger geraakt en hij was boos bij haar weggelopen, ‘jouw probleem, jouw lichaam,’ naar haar hoofd slingerend. Erg goed voor de buikspieren, dit gedrag van zo’n doorgewinterde eikel. We wisten dat het wel goed zou komen, dat vertelden we elkaar toen we van apparaat wisselden. Want zij was in tranen natuurlijk. Eerst even nog een hobbel dat het team tijdelijk uit elkaar spat als blijkt dat het filiaal er toch niet dreigt te komen, maar dan komt uiteindelijk –HOERA- HET ONGELUK op de proppen als ze serieus op pad zijn gegaan om de hoge berg in Chili te bedwingen.
We hadden van tevoren een aantal scenario’s verzonnen:
1) De zwarte man redt de witte
2) De witte man redt de zwarte
3) De benen van de zwarte man worden afgezet, zijn vriendin gaat hem voor de rest van zijn leven liefdevol verzorgen (mijn idee)

We hadden allebei een beetje gelijk. Beide mannen halen de top en krijgen een felle discussie over de godsdienst, de rol van de vader en je verantwoordelijkheden willen dragen. De zwarte man loopt boos in zijn eentje voorop en ja hoor, dan gaat het meteen mis: er hangt een brok sneeuw boven hem dreigend naar beneden te vallen. De witte man ziet het gevaar naderen, springt ertussen en offert zich op om het leven van zijn klimmaatje te redden. Niks geen afgezette benen, de WITTE man sterft de verstikkingsdood onder een hoop sneeuw. Nog even prevelt hij tegen de zwarte man dat die zijn vader moet bellen om te zeggen dat hij nu thuiskomt. En hopla, hij is dood. Groot verdriet bij de zwarte man, die zich nu gaat richten op zijn eigen HOOFDWEG! Trouwen en een kind krijgen en zich bekeren.
En dat allemaal voor drie euro. Mijn conditie is met sprongen vooruit gegaan.

Home video

Kreun, dacht ik, toen ik op de tv zag dat er een nieuw seizoen gestart is van video’s met ongelukken van stuntelkampioenen. Natuurlijk worden er geen beelden vertoond van dodelijke valpartijen, het mag alleen maar op tv verschijnen als het ongeluk voor het slachtoffer goed afgelopen is. Helaas weet ik inmiddels uit ervaring dat het begrip ‘goed’ heel relatief kan zijn, we staan eigenlijk nooit echt stil bij de nasleep van iemands klungelige gedrag op zijn lichaam.

Voor mij liep het ook gelukkig  ‘goed’ af, hoewel ik nog steeds elk moment mijn haren uit mijn hoofd kan trekken hoe ik zo STOM heb kunnen zijn. Nieuwsgierig geworden?

In China was ik helemaal euforisch dat de Glazen Brug minder eng was dan ik had gedacht. Ik lag breeduit op het glas en staarde naar de diepte onder mij en ervaarde de afgrond alsof je door een dikke vergrotende bril keek. Niks gevaarlijk, nee, ik LAG daar! Wat was ik toch een dapperdje! En ik genoot volop van het uitzicht en van de Chinezen om mij heen, liet me regelmatig door iedereen fotograferen: de Chinezen vinden ons buitenlanders namelijk mega interessant. ‘Where you from?’ Netherlands.’ Verbaasde blik. ‘Holland.’ Weer onbegrip. ‘Derde poging: ‘Europe.’ Nog steeds geen reactie. Ten slotte: ‘Amsterdam.’ Dan jubelen ze enthousiast in koor: ‘Oooooooh, AMSTERDAM!’ Ze weigeren toe te geven dat ze aardrijkskundig de ballen verstand van de rest van de wereld hebben. Liever geen gezichtsverlies, dat begrijp ik ook wel.

Nog helemaal in mijn dappere bubbel nam ik ten slotte afscheid van al mijn Chinese vriendinnen en we liepen verder. We kwamen aan bij een diepe kloof, waar een grote kabel overheen hing, van de ene kant naar de andere. Op de video zagen we wat de bedoeling was: je moet je laten hijsen in een soort gordelbroekje. Dan klikken ze je met wieltjes vast aan de kabeloverspanning en dan laat je je in sneltreinvaart naar de overkant roetsjen. Het tengere meisje op de video liet zien dat het erg eenvoudig was om je snelheid te verminderen. Eventjes de twee kabels een paar keer elegant uit elkaar trekken en je landt superlenig op je smalle voeten tegen de achterwand beneden en je haar zit nog steeds goed.

Nou, dat durfde ik best ook! Het alternatief was dat ik in mijn uppie een eind naar beneden moest lopen en dit ging toch veel en veel sneller? En het was nog spannend ook. Appeltje, eitje.

Hup, de benen vooruit gestrekt, de gordel op de juiste maat vastgegespt en daar ging ik, met mijn wapperende grijze haren. De eerste halve minuut genoot ik. Wat een diepte, wat een wind, wat een sensatie! Toen versnelde mijn vaart en was ik halverwege en begreep ik dat ik moest gaan remmen. EN DAT LUKTE ME NIET! Ik kreeg de twee ijzeren kabels niet in beweging. Help! Wat nu? Maar toen was ik al bij het eindstation. Ik knalde op mijn voeten tegen de achterwand aan, voelde de dreun door mijn lichaam denderen, alsof mijn benen zich door mijn bekken naar mijn schouders wilden boren en daarna wist ik het niet meer. Het licht ging even uit. Ik kwam pas bij toen de man die me uit mijn gordel moest helpen, in mijn oor gilde: ‘Are you okay, madame?’ Nee, ik was niet okay. Mijn hele lichaam trilde en ik was duizelig en misselijk. Hij hield me net zolang in zijn armen tot ik weer zelf rechtop kon blijven staan en toen duwde hij me ongeduldig naar de kant, want de volgende passagier kwam eraan. Tijd is in China nu eenmaal geld.

Ik heb er een whiplash aan overgehouden, heel vervelend, maar het gaat gelukkig al beter. Maar wat me nog altijd dwars zit: ik weet niet meer hoe die Chinees eruitzag. Was hij knap, stoer, groot? Ik herinner me alleen zijn armen en die hielden mij stevig vast.

Hopelijk zijn er geen video’s van gemaakt.

Verkeerde film

Ik zat laatst in de trein en las in de METRO een interview met een man die als  toezichthouder in een gokhal werkte en onlangs overvallen werd. Hij zag een stel mannen met bivakmutsen op en  Kalasjnikovs onder de arm binnenstormen en begreep meteen dat dit foute boel was. Op dat moment waren er zeker honderd bezoekers aanwezig. Hij voelde de adrenaline door zijn lijf gieren en besloot –hoe graag hij het ook wilde, want hij voelde zich zwaar verantwoordelijk voor alle bezoekers-  om niet de stoere bink uit te hangen en de bevelen van de overvallers met treiterend langzame tegenzin op te volgen. ‘Het was net of ik een film voor mijn ogen zag afspelen,’ vertelde hij later aan de verslaggever van de METRO. Het liep hoe raar het ook klinkt redelijk goed af: niemand gewond, de kas leeg (er zaten een paar duizend euro in, meer niet. Het grote geld was allang weggesluisd) en de overvallers spoorloos verdwenen. Hoewel de toezichthouder nog een dapper sprintje had ingezet om het nummerbord van de vluchtauto te kunnen achterhalen. Tevergeefs alleen.

Wij waren onlangs met vakantie in China en daar overkwam mijn echtgenoot en mij het volgende. We zaten in een Chinese bus op weg naar de tijgersprongkloof, waar een prachtige waterval zou zijn. Een bus in China organiseren is op zich al een avontuur, want waar o waar ligt het busstation en hoe kun je duidelijk maken dat je naar DIE attractie wilt? Want niemand spreekt in China Engels. Maar met veel geduld en met je handen praten en eindeloos de foto van de kloof in ons China-boek laten zien, waren we  uiteindelijk toch in de wachtkamer van het busstation beland. Alsof je in de vertrekhal van een vliegveld moet wachten, zo zag die eruit! We waren een uur te vroeg, dank je wel, hotelreceptie voor deze goede tijd, maar ach, vakantie is vakantie. Ten slotte mochten we de bus in. Eerst door een metaaldetectorpoortje. Natuurlijk gingen we af, dus we werden ook even snel gefouilleerd. Dan ons paspoort laten zien, we werden bij alles wat we in China ondernamen gecontroleerd , alsof we een postpakketje waren met een track en trace code eraan vastgeplakt. Het maakte ons niet uit, we waren er inmiddels aan gewend en vonden het ook wel een grappig idee dat we onmogelijk in China zoek zouden kunnen raken. De bus was helemaal uitverkocht, zoals gewoonlijk waren we weer de enige buitenlandse toeristen. Op weg naar de tijgersprongkloof! Halverwege stopte de bus plotseling, dus wij keken nieuwsgierig uit het raam. Een politiecontrole.  Bij de deur bleef een strak in het uniform gehesen dun mannetje met een Kalasjnikov in de deuropening staan, terwijl zijn collega –ook zo’n tenger klein mannetje- met een uzi onder zijn arm naar binnen stapte. Op hun gezocht kon je aflezen dat dit een bloedserieuze zaak was, met hen viel niet te spotten. In de bus werd het doodstil, niemand verroerde zich. Ik voelde bijna de neiging opkomen om hardop ‘we gaan nog niet naar huis, nog lange niet’ te gaan zingen, maar begreep ik ook wel dat dit liedje niet bij deze film zou passen. Want ook ik had het gevoel dat ik naar een rare film zat te kijken en eigenlijk deze scene snel zou willen doorspoelen: saai, niet interessant genoeg. We wachtten af. De man blafte iets tegen de chauffeur en liep toen het gangpad door. Alle Chinezen grabbelden naar hun ID-card en wij volgden hun voorbeeld en gaven de man toen hij naast ons stond onze paspoorten. Hij wierp er een korte blik op en gaf ze ons met een bijna minachtend gebaar terug. Stomme toeristen, hoorde ik hem bijna denken. Met een stapel ID-Cards in zijn hand verliet hij de bus, om vijf minuten later terug te keren en de hele stapel aan de chauffeur te geven. Daarna mocht iedereen zijn eigen ID-Card uit de stapel komen halen. Nog steeds werd er geen woord gezegd. We reden verder. Ik was geen moment bang geweest.

Het kabouterpad

29 juli '17 Kabouter.5

Sanne en Veerle kwamen een weekendje bij ons logeren, zodat hun ouders een avondje quality time met elkaar konden hebben in een massage knuffel ‘paleis’. Wij verheugden ons erop. Ze waren onlangs naar de dierentuin geweest, dus ondanks de Chinese panda’s, hun superattractie, viel de dichtstbijzijnde dierentuin af. Geen herhaling van zetten, vonden wij. Maar ja, kinderboerderij, bioscoop, pretpark, Sanne en Veerle zijn behoorlijk up to date dametjes en we wilden toch iets met hen doen dat ze niet kenden: HET KABOUTERPAD LOPEN!

Tijdens een van onze wandelingen hadden wij het kabouterpad ontdekt, Ja zo heet het echt: een kronkelig bospaadje, met aan weerszijden flinke bomen, waar tussen de wortels soms kleine openingen zitten. Vlakbij in de buurt is een landelijke uitspanning, waar je heerlijk in de zon kunt genieten van verse koffie en eigengebakken appeltaart. Een paaltje met op de top een geschilderde kaboutersmiley wijst het begin van het kabouterpad aan. Bijna elke boom heeft wel iets kabouterachtigs: een deurtje voor het gat tussen de wortels dat je open en dicht kunt doen, waarachter een paar kabouters verstopt zitten of in bed liggen. Een klein slingertje met vlaggetjes om de boomstam gewikkeld. Een waslijntje met kaboutertheedoekjes. Overal is wel iets te zien en te ontdekken. Zelfs voordat wij kleinkinderen hadden, liepen we al wandelend regelmatig langs het kabouterpad en dan raakten we helemaal vertederd door al die kleine kinderen die er ook rondsjouwden, sommige zelfs met kaboutermuts en al, of met een papieren lijstje in de hand met aanwijzingen die ze moesten afvinken. Blijkbaar kun je zo’n lijstje in de uitspanning regelen. ‘Als wij kleinkinderen hebben, gaan wij dit absoluut met hen doen,’ beloofden mijn echtgenoot en ik elkaar. Want zo’n gemiste kans zou me niet nog eens overkomen!

Toen onze kinderen nog klein waren, organiseerde de Oranjevereniging in het dorp waar we destijds woonden de najaarsfeesten.  Dat hield onder andere in dat je een gratis lampion kon ophalen bij een van de cafés, om mee te kunnen lopen met de grote lampion-optocht. Het hele dorp deed mee, het was vooral voor de kleine kinderen een waar feestje. ‘Hoi Thomas! Mama, mama, zag je hem? Dat jongetje zit ook in mijn klas!’ Ik zei altijd een beetje spottend dat de lampionoptocht eigenlijk alleen maar leuk was als je kon laten zien dat je ook lid van de HOI-club bent. Want tijdens de lampionoptocht regende het vaak pijpenstelen. Gevolg: de lampion veranderde in een kledderig hoopje papier, met een verdrietig kind erbij. Of het waaide te hard: kaarsje telkens uit. Of de lampion vloog halverwege in de fik omdat hij opeens schuin hing. Alles was mogelijk. Sommige ouders hadden voor de zekerheid een nepwaxinelichtje in de lampion gepropt, maar daar haalden wij onze neus voor op, wij gingen voor het echie. Altijd met reserve lucifers op zak. Jaren later, toen we een keer een witte Kerst hadden en ik onze hond ’s avonds moest uitlaten, zei mijn jongste dochter: ‘Ik ga wel gezellig met je mee, mam.’ Ze was toen allang het huis uit. Met haar erbij vond ik het geen probleem om het spaarzaam verlichte bomenrijke gebied bij de sportvelden in te duiken. Bij het parkeerterreintje vlakbij het bruggetje bij de ingang laadde een vader zijn twee kinderen uit de auto. Ze hadden allebei een lampion in de hand, met een helder brandend kaarsje, en droegen rode wanten en een wollen puntmuts met een grote pompoen. Ze verdwenen voor onze neus het bos in, als twee kabouters met hun gids. ‘Ahhhhh,’ verzuchtte mijn dochter, ‘wat schattig, mam! Waarom heb je dat  nooit met ons gedaan!’ En ik? Ik stond met mijn mond vol tanden en voelde me door haar woorden meteen een tikkeltje schuldig dat ik zelfs niet eens op dit idee gekomen was. En een lampion eigenlijk altijd automatisch koppelde aan verregende najaarsoptochten en ingewikkeld brandende kaarsjes en huilende kinderen en alle kids te laat naar bed.

Ter voorbereiding op ons kabouterpadavontuur had ik tweedehands het beroemde boek van Rien Poortvliet gekocht over de kabouters. Het boek met Sanne en Veerle uitgebreid doorgebladerd, om hun interesse alvast te wekken. Na het ontbijt vertrokken we. Sanne was verrukt van opa’s auto, die tot haar plezier overal ramen had. ‘Zelfs op het plafond,’ meldde ze later enthousiast aan haar juf. Daarmee bedoelde ze dus het open dak. Bij het kabouterpad vielen de dametjes helemaal stil. Vooral toen ze achter al die kleine deurtjes heuse kabouters ontdekten! Sanne was net jarig geweest en had bewust de slingers ter meerdere glorie van haar vier jaar meegemaakt, maar dat een kabouter nu opeens ook kabouterjarig bleek te zijn, daar kon ze niet over uit. Een half uur duurde onze wandeling en toen ging het tot onze afgrijzen behoorlijk… regenen!

Als er deze winter sneeuw ligt, heb ik me voorgenomen, en als ik erin geslaagd ben om wat lampions ergens op de kop te tikken, nou, kabouterpad, bereid je maar voor, dan komen we zeker weer terug!

Herinnering

Onze zoon was met zijn gezinnetje naar ons onderweg. We hadden met elkaar telefonisch contact gehad, want het tijdstip van arriveren moest precies op elkaar afgestemd worden: wij waren op de terugweg van oppassen bij de dochter, en hij was op de heenweg naar ons om een nachtje bij zijn ouders te komen logeren. Het oppassen bij onze dochter was dit keer heel bijzonder geweest. Sanne, net vier geworden, was deze week voor het eerst naar school gegaan, dus hadden wij de tweede kleindochter de hele dag voor ons alleen. Veerle miste duidelijk haar speelmakkertje. Oma diende nu als surrogaat en daar is natuurlijk niks mis mee, ik had bijvoorbeeld acht keer voorgelezen, maar Grote Zus was toch interessanter om langdurig mee te kunnen spelen. Met oma maak je gewoon geen ruzie, die kun je af en toe medelijdend ‘aanpakken’ als ze domme dingen vraagt. Ik zal dit even nader uitleggen. Op een gegeven moment speelden wij ‘samen’ met de pop. Ik liet haar zien hoe je de pop in het slaapzakje kon friemelen en dan maar haar op stap kon gaan. Ze liet het geduldig toe. Toen ik ten slotte voor haar de houten poppenwagen helemaal in gereedheid had gebracht, ging ze braaf in de kamer een beetje rondwandelen. Ze hoefde absoluut niet naar buiten. Nou, dan niet, dacht ik. ‘Mag ik jouw kindje eens zien?’ vroeg ik haar vriendelijk. Ze gaf me een lijdzaam knikje, alsof ze wilde zeggen: Ga gerust je gang, mens, maar blijf met je poten van mijn kindje af. Het slaapt net. ‘Wat is het,’ vroeg ik daarna uiterst bescheiden en vriendelijk, om haar niet verder op de kast te jagen, want zo’n domme vraag kan bij een tweejarige misschien wel heel gevoelig liggen, nu ze weet dat ze er binnenkort een zusje bijkrijgt. ‘Een jongen of een meisje?’ Ze keek me verbaasd aan. ‘Een baby,’ fluisterde ze heel zacht, bijna onhoorbaar, alsof ze zich schaamde voor mijn stupide vraag. Ik kon daar niets tegenin brengen.
Toen we even later haar oudere zus van school haalden, mochten we het klaslokaal induiken om haar meester een handje te geven en haar stoeltje en eigen kapstokje en gymtasje te bewonderen. Veerle was onderweg naar huis redelijk stil. Doodvermoeiend, zo’n hele dag met oma! Dat mens blijft maar aan de gang! Ik kan geen pap meer zeggen! Ze struikelde zelfs een paar keer over haar eigen voeten.
Toen terug naar ons eigen huis, voor het volgende gezin dat nu bij ons kwam logeren. ‘Of jullie buiten staan, als we komen aanrijden?’ zei de zoon. ‘ We zijn er binnen drie minuten.’ Getoeter, dat steeds dichterbij kwam… En ja hoor, daar zagen we hun auto het pad komen oprijden, onze kleinzoon in zijn autozitje stuiterend van plezier toen hij ons bij de voordeur ontdekte: pas anderhalf en hij herkent zijn oma en opa! Ik dacht onwillekeurig even terug aan mijn eigen ouders, die ons ook altijd buiten stralend opwachtten en schoot per ongeluk een beetje vol. Een mooie herinnering, zoals onze vier kinderen destijds de auto uitstormden om hen uitbundig te begroeten en daarna naar binnen vlogen om ‘het bekende terrein weer te veroveren.’ Met al het lawaai en gedoe dat erbij hoorde.

Oppassen geblazen

‘Mam,’ vroeg mijn zoon, ‘als de kleine meid zich aandient en we moeten naar het ziekenhuis, kunnen jullie dan onze zoon komen ophalen?’ Ik beloofde het hem. Vier weken lang stonden wij klaar in de startblokken en er gebeurde helemaal niets. Tot het moment was aangebroken dat wij ons net pontificaal in bed hadden geïnstalleerd, lenzen uit, tanden gepoetst, het huis hermetisch afgesloten, en midden in onze favo serie verwikkeld waren (we hebben alleen televisie op onze slaapkamer) en de telefoon ging. ‘Mam, we gaan NU. Onze zoon ligt boven te slapen. De babyfoon is bij de buren, twee huizen verderop. Die hebben ook de sleutel. Succes. We bellen je als we wat meer weten.’ De code bevalling was afgegeven.
Dat betekende dus zo snel mogelijk weer aankleden en richting hun huis vertrekken. Gelukkig verliep alles voorspoedig, de auto startte normaal, geen files onderweg en de buren stonden ons bij wijze van spreken bij de parkeerplaats al op te wachten. We hoefden ons niet eens te ‘legitimeren’! Flauw grapje. We slopen als bejaarde inbrekers het donkere huis binnen, de trap op naar boven. Tot onze verbazing liet de kleinzoon zich zonder te protesteren slaapdronken in zijn jack en in de auto hijsen. Hij had totaal niet verbaasd opgekeken dat zijn opa en oma opeens om elf uur ’s avonds met hun hoofd boven zijn bed hingen en hem voorzichtig wakker maakten. Nee hoor, doodnormaal dat jullie plotseling langskomen, gezellig joh! Moet je eens vaker doen. In de auto kwamen zijn praatjes al snel weer op gang en wees hij ons op alle lichtjes die hij onderweg in de veertig minuten durende rit om zich heen ontdekte. En dat waren er heel veel! Vooral de stoplichten hadden zijn grote belangstelling. Ook bij ons thuis liet hij zich voorbeeldig in zijn ledikantje stoppen. De volgende morgen werd hij op schema wakker en zette zichzelf toen onmiddellijk op de turbostand. Wat beschikt een jongetje van anderhalf jaar over een grote hoeveelheid energie! Hij vliegt letterlijk overal naartoe, springt over drempels heen alsof hij probeert te zweefvliegen, terwijl mijn echtgenoot en ik ons hart vasthouden en hem in gedachten allerlei tandjes door de lip zien vallen, maar vooral houdt hij veel van knopjes aan en uit zetten. Zijn eerste ontdekkingsreis ging dan ook onmiddellijk richting keuken, naar het fornuis met de oven. Verrukt constateerde hij dat er door alleen maar een PAAR knopjes in te drukken opeens allerlei lichtjes gaan flikkeren, met een hoog pieplawaai als eindresultaat. Wat een succes met één zo’n simpele handeling! Hij keek enigszins teleurgesteld toen ik hem uitlegde dat dit allemaal van OMA was, niet van hem. Ik bood hem als tegenprestatie mijn blauwe olifant gieter aan: ‘Daar mag jij mee spelen.’ De vorige keer toen hij de gieter beetgreep, zat er nog water in (had ik even niet in de gaten gehad) en werd hij tot zijn eigen plezier kleddernat gegieterd en kon ik zijn kleren daarna direct in de droger stoppen. Hij nam de gieter dankbaar in ontvangst en rende terug naar de oven. Probeerde toen de knopjes met het uiteinde van de slurf in te drukken. Ik hoorde hem bijna denken: Nu kun je wel boos worden oma, maar ik was dat niet, dat deed OLIFANT! Mijn NEE bleef onverbiddelijk hetzelfde. Hij droop af.
Na een dag in turbosnelheid achter hem aan rennen had ik het huis vervolgens opgedeeld in twee zones: het speelgebied waar hij volop zijn gang mocht gaan, en het NEE-land. Wat dit laatste gebied betreft was hij meteen aan landje veroveren begonnen. Zodra ik hem richting NEE-land zag ‘kuieren’, op turbostand drie, met de handjes op de rug, hoorde ik hem als een soort oma-afleidingsmanoeuvre hardop in zichzelf Ja Ja Ja Ja roepen. Luid lachend. Om vervolgens vanuit de verboden zone de meest gekke gezichten naar mij te trekken: Ha ha, die sukkel van een oma, dat had je niet gezien, hè? Ik sta hier weer! Gefopt! Ha ha ha! Nou? Hoe los je dit op?
Mijn olifantenverzameling in de kast had ik van tevoren veiligheidshalve gebarricadeerd met de duwkar uit de keuken. Drie dagen later, vlak voordat hij door ons naar huis teruggebracht zou worden, had ik het ding alvast terug op zijn plaats gezet. Beetje voorbarig van mij. Nauwelijks had hij de olifanten weer ontdekt, of zijn ogen rolden uit hun kassen: O, dus DAAR waren jullie! Dit vergt een nader onderzoek! Ik was net op tijd erbij om een spontane kill the elephants attack tegen te houden. De laatste keer dat hij bij ons was had hij nog geprobeerd een van de porseleinen olifanten als hamer op de stenen vloer te gebruiken. Zou hij zich dat soms opeens weer herinnerd hebben en daarom die onverwachte Usain Bolt sprint inzetten?
Natuurlijk las ik mijn kleinzoon ook voor. Heel veel. Mijn schoondochter had heel attent zijn vier lievelingsboeken meegegeven, maar ja, ik wilde zelf ook wel af en toe wat variatie in het voorlezen. Hij bleek erg geïnteresseerd te zijn in mijn nieuwste aanwinst: HEB JIJ MISSCHIEN OLIFANT GEZIEN? Maar telkens als ik hem vroeg of hij wist waar de olifant zich verstopt had, wees hij nadrukkelijk het hondje aan. Geen discussie mogelijk, oma, dit dier beschouw IK als een olifant. Mijn mening. Leg je er maar gewoon bij neer. Een groot verschil met Sanne en Veerle die me zelfs met het boek ondersteboven of dichtgeslagen de verstopplaats van de olifant wisten op te lepelen: onder de lamp, het bed, achter de televisie, in het hok buiten what ever. Hij moest telkens hard om zijn eigen grapje lachen. Gevoel voor humor heeft mijn kleinzoon absoluut, dat is me na deze drie dagen turborennen wel duidelijk geworden. En ook een hoop energie en doorzettingsvermogen, met daarbij een onverwoestbaar vrolijk humeur. Ik smolt helemaal toen we hem terug bij zijn ouders gebracht hadden en hij zijn pasgeboren zusje voor de tweede keer zag. Hij zette grote ogen op, zijn hoofdje dicht bij het hare, zijn vingertjes zacht strelend over haar bolletje en wangetje: ‘Aaai. Aaai. Aaai.’ Natuurlijk ben ik niet jaloers, oma! Ze is mijn ZUSJE, ik ben haar grote BROER! Ik word haar grote speen aandrager en bescherm haar tot haar achttiende tegen pokdalig gespuis van het mannelijk geslacht!
Hij is aandoenlijk leuk. En goed voor de slanke lijn, ik ben dankzij zijn turbosnelheid een beetje afgevallen.

CONTACTLENZEN

Oké oké, ik voelde me niet lekker. Ik had bronchitis en koorts en probeerde mezelf wijs te maken dat er niks aan de hand was, ik ging het NIET afzeggen! Ik vind brillen nu eenmaal niet leuk staan bij me en ik had last van mijn oude lenzen, dus ik verheugde me op de afspraak bij een mij totaal onbekende opticien die mij flitsend nieuwe, zuurstofdoorlaatbare, gevoelloze lenzen op de juiste sterkte zou voorschrijven. Al blaffend en hijgend naar adem liet ik mij in de stoel zakken en volgde al zijn aanwijzingen. Je kent dat wel, variërend van ‘Ziet u het nu scherper of was het de vorige keer beter?’ tot ‘Ziet u de bal nu helemaal rond?’ Op een gegeven moment moest ik zo hoesten dat ik helemaal niks meer zag, wat mij betreft mocht de bal voor mijn ogen wegstuiteren, het kon me geen ene moer schelen of hij vierkant of ovaal of rond was, maar geef me lucht lucht lucht!
Na afloop bespraken we de soorten lenzen die voor mij mogelijk waren. Hoera, er was nog hoop! Mevrouw brillemans alleen voor noodgevallen! Toen vroeg de opticien: ‘Welke inzetvloeistof gebruikt u altijd?’ In mijn enthousiasme hoefde ik tussen twee hoestbuien door niet al te lang na te denken: ‘Optimel.’ Hij keek me peinzend aan. ‘De meeste mensen gebruiken dit als ontbijt, maar ja, als u het als inzetvloeistof wilt gebruiken… Moet kunnen.’ Daarna op droge toon. ‘En… bevalt het een beetje?’
Ik bedoelde dus OPTI-free. Nou ja, de eerste vier letters had ik gelukkig goed geproduceerd.

Strijdbare freules

Vandaag het boek Cécile en Elsa strijdbare freules van Elisabeth Leijnse uitgelezen. Met veel plezier overigens. Ik heb meer dan driekwart jaar op mijn reservering bij de bibliotheek moeten wachten voordat ik dan eindelijk hun biografie in handen kreeg. In die tijd had het boek al de prijs voor het beste historische werk ontvangen, dus mijn nieuwsgierigheid stond op scherp. De dikke pil is inderdaad heel leesbaar en vlot geschreven en ook nog eens verlucht met allerlei gezellig ouderwetse foto’s van de beide dames, hun kinderen en echtgenoten. Je krijgt zo’n grappig en realistisch beeld van de kringen waarin zij zich in de 19e en 20e eeuw bewogen, van de innige haat-liefde zusterverhouding die ze met elkaar hadden, dat ik het boek in een mum van tijd uitgeracet heb. Toch heb ik in het boek geen antwoord op de vraag gekregen die ik naderhand aan twee vriendinnen heb gesteld, toen zij een lezing van Elisabeth Leijnse over haar biografie hadden bijgewoond: hoe kan het toch zo zijn dat de schrijfster Cécile de Jong van Beek en Donk (een van de freules) die in de 19e eeuw van haar boek Hilda van Suylenburg, een roman over de emancipatie van de vrouw, meer exemplaren verkocht dan haar mannelijke collega’s tijdens mijn studie Nederlands volstrekt niet behandeld werd? Zelfs volledig overgeslagen? Onze ‘verplichte kost’ was Multatuli, Gorter, Couperus, Kloos, Van Deijssel, Van Eeden etc, de geijkte hap. Maar Cécile kwam niet op de lijst voor.
Mijn twee vriendinnen konden mij helaas daar geen antwoord op geven en ik ben jammer genoeg ook niet naar die lezing geweest om mijn vraag zelf te kunnen stellen. Ik heb nog geprobeerd om het boek tweedehands of antiquarisch op de kop te tikken, maar dat bleek zo duur te zijn dat ik er maar gauw vanaf zag. Gelukkig hebben de nazaten het boek op DBNL gezet, dus ik kan het alsnog lezen of snel doorbladeren.

Het speelgoedkonijn

Laatst een mega speelgoedkonijn gekocht. Voor de kleinkinderen, om lekker tegen aan te liggen of om te gebruiken als een soort stootkussen als ze nog niet goed rechtop kunnen blijven zitten. Ik werd er helemaal blij van en tegelijkertijd ook een beetje weemoedig. Want ik moest automatisch denken aan de vorige mega knuffel, de pluche HOND, die ik ooit voor Saartje had gekocht. Ze was er dol op. Eerst snuffelde ze eraan, zette toen haar tanden in zijn nek en schudde hem net zo lang heftig heen en weer tot ze hem ok had bevonden. Namelijk ‘dood’. Vanaf dat moment was het haar lievelingsspeeltje. Ze sleepte de pluche hond die anderhalf keer zo groot was, overal mee naartoe, ging er demonstratief op liggen en hield de kamer vanaf haar zogenaamde troon goed in de gaten. De stof bleef tot mijn verbazing heel, hoewel ik hem liever niet wilde aanraken, want het ding stonk reusachtig naar hond. Toen we gingen verhuizen en de verhuizers de dozen naar de verhuiswagen brachten, had ik de hond alvast in mijn auto gedaan. Om te voorkomen dat hij bij de opslagdozen terecht zou komen en dus niet mee kwam naar onze tijdelijke woning. Al die tijd holde Saartje heen en weer, nerveus door de drukte van al die mensen en de aftakeling van de woning. Even later lag hond-met-Saartje weer midden in de kamer. Tot drie keer toe overkwam het me dat Saartje de hond uit mijn auto trok en me verwijtend aankeek: Je zult ONS toch niet vergeten, he? Nee, natuurlijk niet!
Een keer heb ik de pluche hond gewassen. Saartje heeft al die tijd op haar staart gezeten naar de trommel van de wasmachine gestaard, diep ongelukkig wat ik haar lievelingsspeeltje had aangedaan. Bijna een reclamespotje.
Dit speelgoedkonijn had ze fantastisch gevonden. Waarschijnlijk had ze er met onze kleinzoon om ‘gevochten’ wie er tegenaan zou mogen liggen. Want ook hij vond hem prachtig.